Ook bekend als transit
Een transitie vindt plaats wanneer een hemellichaam tussen een ander hemellichaam met een grotere hoekgrootte en de waarnemer passeert. Vanuit het perspectief van de waarnemer beweegt het verduisterende hemellichaam voor het verduisterde lichaam langs, waardoor een deel van het oppervlak van het verduisterde object aan het zicht wordt onttrokken. Als het verduisterende hemellichaam dat tussen de waarnemer en het verduisterde object passeert een grotere hoekgrootte heeft dan het laatste, wordt het verschijnsel een occultatie genoemd in plaats van een transit. Een transit die door de ene waarnemer wordt gezien, wordt mogelijk niet gezien door een andere waarnemer die vanuit een andere hoek naar hetzelfde systeem kijkt.
In het zonnestelsel kunnen zowel Mercurius als Venus soms voor de zon langs bewegen, gezien vanaf de aarde. Manen die rond planeten in het zonnestelsel draaien, zijn vaak te zien wanneer ze voor hun moederplaneet langs bewegen, gezien vanaf de aarde.
Planeten die rond andere sterren draaien (exoplaneten) worden vaak ontdekt wanneer ze voor hun moederster langs bewegen, waardoor ze een klein deel van het licht van de ster blokkeren en deze iets minder helder lijkt wanneer deze vanaf de locatie van de waarnemer wordt bekeken. Een planeet die rond een ster draait, zal alleen vanaf de aarde gezien passeren als het vlak van zijn baan de gezichtslijn vanaf de aarde snijdt. Daarom kan met de transitmethode slechts een fractie van de planeten in de Melkweg worden gedetecteerd. Transits kunnen ook worden gebruikt om de grootte van een exoplaneet te schatten.
Gerelateerde termen:
• Eclips
• Ellips
• Exoplaneet
• Lichtkromme
• Fotometrie
• Occultatie