Magnitude
In de astronomie is de magnitude een maat voor hoe helder een hemellichaam is. Het magnitudesysteem dat in de astronomie wordt gebruikt, vindt zijn oorsprong in de oudheid als een rangschikking van sterren van de helderste naar de minst heldere. Daarom betekent een kleinere (of meer negatieve) magnitudewaarde dat het object helderder is, en een groter getal dat het object zwakker is. Een ster met een magnitude van -1 is dus helderder dan een ster met een magnitude van 0, die op zijn beurt weer helderder is dan een ster met een magnitude van 1.
Magnitude heeft een logaritmische schaal, waarbij een verschil in magnitude van vijf overeenkomt met een factor 100 verschil in de hoeveelheid ontvangen energie: een ster met een magnitude van 10 is honderd keer minder helder dan een ster met een magnitude van 5. Er zijn verschillende soorten magnitude: schijnbare magnitude meet de schijnbare helderheid van een object, die zowel afhangt van de lichtkracht van het object – hoeveel licht het object uitstraalt – als van de afstand tot de aarde.
De absolute magnitude daarentegen is de waarde die we zouden verkrijgen als het object zich op een standaardafstand van 10 parsec (32,6 lichtjaar) van de aarde bevond. (Voor reflecterende objecten zoals asteroïden geldt een andere definitie.)
In de praktijk wordt de magnitude gespecificeerd voor waarnemingen door een specifiek filter, dat overeenkomt met de helderheid van een object in een bepaald golflengtebereik van licht. Er bestaan talrijke “fotometrische systemen” voor het specificeren van filters en bijbehorende magnitudes. De bolometrische magnitude daarentegen is een directe maat voor de helderheid van een object: de totale elektromagnetische energie die in een bepaalde tijdseenheid wordt uitgezonden. Visuele magnitudes komen overeen met de helderheid zoals die door het menselijk oog wordt waargenomen.
Gerelateerde termen:
• Absolute magnitude
• Schijnbare magnitude
• Helderheid
• Lichtkracht
• Magnetisch veld