De intrinsieke helderheid van een ster hangt af van zijn temperatuur en fysieke grootte. Warmere sterren zijn helderder, net als grotere sterren. Het spectrale type categoriseert sterren op basis van het uiterlijk van hun spectraallijnen. Dit volgt grofweg de veranderingen in temperatuur. De lichtkrachtklasse categoriseert sterren op basis van hoe helder ze zijn in vergelijking met andere sterren van hun spectrale type. Romeinse cijfers worden gebruikt om de lichtsterkteklasse aan te duiden: sterren in de hoofdreeks die waterstof verbranden, worden geclassificeerd als dwergen (V). De klasse van de zon is bijvoorbeeld G2 V. Daarboven liggen (in volgorde van toenemende grootte en helderheid) subreuzen (IV), reuzen (III), heldere reuzen (II) en superreuzen (Ib voor minder heldere en Ia voor de meest heldere). Dit zijn allemaal soorten geëvolueerde sterren die klaar zijn met het verbranden van waterstof in hun kern. Metaalarme subdwergen zijn waterstofverbrandende sterren met een laag metaalgehalte die onder de hoofdreeks liggen. Ten slotte liggen witte dwergen (sterrenresten) nog verder onder de hoofdreeks.
Gerelateerde termen:
• Dwergster
• Reuzenster
• Hertzsprung-Russell (HR)-diagram
• Spectraaltype
• Superreus
• Subdwergster
• Subreus